Hypo- en hyperglycaemie (kortweg "hypo" en "hyper") zeggen beide iets over het bloedgucose-gehalte. Een hypo is een te lage glucosespiegel en een hyper een te hoge glucosespiegel. Een goede glucosespiegel ligt tussen de 4 en de 8 mmol/l (millimol per liter), deze vinden we op ieder moment terug bij een "niet-diabeet". De glucosespiegel bij een hypo is ongeveer 3,5 mmol/l en lager. De volgende kenmerken kunnen zich dan voordoen: wisselend humeur, hoofdpijn, moeheid, bleekheid, honger, zweten, slecht zien, duizeleligheid en beven. Vaak heeft een ander eerder in de gaten dat de diabeet een hypo heeft dan de persoon zelf, althans als de andere de verschijnselen kent. In zo'n geval is het belangrijk dat de diabeet koolhydraten (suikers, zetmelen) binnenkrijgt in de vorm van bijvoorbeeld druivensuiker, zoetige drank als cola, brood en dergelijke. Wacht men te lang hiermee dan zal de diabeet zijn bewustzijn verliezen en zal een dokter te pas moeten komen. De glucosespiegel bij een hyper is ongeveer bij 15 mmol/l ern hoger. De volgende kenmerken kunnen zich voordoen: slaperigheid, moeheid, droge tong/mond, vaak plassen en meer dorst. In zo'n geval moet de diabeet zijn glucosespiegel bijreguleren door bijvoorbeeld een insuline-injectie (of met behulp van tabletten).